Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [42]Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, en [43]de aangezichten der ellendigen [44]vermaalt? spreekt de Heere, HEERE der heirscharen. 42. Dat is, wat recht of reden hebt gijlieden daartoe? dat gij, enz. 43. Dat is de personen. 44. Dat is, gans wredelijk en onmenselijk behandelt of mishandelt. Anders: als in een vijzel stoot, of met krabben en vuiligheid schendt.